
Ik heb aardig wat zakgeld bijeen gespaard in mijn jonge jaren voor de singletjes van The Sweet. “Co-co”, “Funny Funny”, “Little Willy” “Blockbuster”: telkens had ik er 66 Belgische frank voor over en ik spijsde zo vooral de bankrekening van Chinn & Chapman, de 2 heren die al deze onbezorgde hits bij elkaar schreven. The Sweet was niet zo blij met hun imago van glamrockers en ging dat ook steeds meer ridiculiseren.
Vooral bassist Steve Priest ging erg ver in zijn outfits met legerhelmen uit WO 1 gecombineerd met naaldhakken en glittermake-up. Elke plaat klonk iets harder dan de vorige en vanaf 1978 evolueerde The Sweet van een typisch single-groepje naar een albumband met een stevige live-reputatie. Op één album mocht drummer Andy Tucker zich zelfs 17 minuten lang op zijn drumstel uitleven. De fans slikten het allemaal als zoete koek.
Tucker overleed in 2002, hij was 54, zanger Brian Connolly die zwaar getekend was door overdadig alcoholverbruik werd amper 51 en stierf in 1997.
Mijn beste herinneringen bewaar ik aan “Poppa Joe” dat ik per vergissing op de centrale verwarming liet liggen, amper enkele dagen na aankoop : het 45 toerenplaatje zag er na enkele uren opstijven uit als een ribble chip (wat toen in 1973 nog niet bestond). Ik vond er niets beter op dan het plaatje opnieuw een sessie te gunnen op de centrale verwarming en ik wacht geduldig tot het er uit zag als een slappe pannenkoek van vinyl. Ik legde het op mijn bureau onder het dikste woordenboek dat ik kon vinden. Na een dag bleek het plaatje helemaal terug in de plooi te liggen én perfect afspeelbaar op mijn Dual platenspeler. Ik blijf het een wonder der natuur vinden.
De vergeten hits van The Sweet speel ik zaterdag van 10 tot 12. Met veel jeugd (of liever: kinder)sentiment. En nee: mijn exemplaar van “Poppa Joe” blijft veilig thuis. Daarvoor heeft het iets té veel meegemaakt.